In de gangbare wetenschap is er sprake van vijf zintuigen. In de antroposofie spreken we over twaalf zintuigen.
We gaan ervan uit dat de zintuigen nog niet volledig ontwikkeld zijn als een baby geboren wordt. De zintuigen ontwikkelen zich een voor een. De eerste vier zintuigen noemen we de lichaamsgerichte zintuigen. Deze worden gevormd bij jonge kinderen. Je kunt het belang van deze zintuigen vergelijken met het fundament van een huis, wat van onderaf stevig opgebouwd moet worden.
De ontwikkeling van de eerste vier lichaamsgerichte zintuigen vormt de basis voor de ontwikkeling van de vier geestgerichte (of bovenste) zintuigen. Daartussen zitten de vier omgevingsgerichte (of middelste) zintuigen.
1.Tastzin Vertrouwen dat de aarde mij draagt |
Zuigeling (1e levensjaar) Aardemateriaal moet zo echt zijn als het is, dat geeft herkenning |
2. Levenszin |
Drageling (2e levensjaar) |
3. Bewegingszin |
Ontdekkingsreiziger (3e levensjaar) |
4. Evenwichtszin |
Sociaal wezen (4e levensjaar) |
De tastzin is het zintuig waarmee je je letterlijk met de wereld verbindt. Het maakt je bewust van jezelf. Het scheidt en verbindt tegelijkertijd. Wat de tastzin voor een mens betekent (ook in overdrachtelijke zin: een situatie even aftasten) is het beste na te voelen als je zelf even met je ogen dicht gaat staan in een onbekende ruimte. Het eerste wat je doet is de ruimte met je handen aftasten. De beleving van een grens geeft houvast en veiligheid, en tegelijkertijd een bevestiging van het zelf. De tastzin leert ons het gebied kennen waar we zelf niet meer zijn en het andere begint. In het proces van het tasten reiken we naar buiten, maar in feite vinden we onze innerlijke ruimte waarbinnen de mogelijkheid ontstaat om onszelf te ervaren. Dit is precies wat er gebeurt wanneer kinderen hun grenzen aftasten.
Ook fysieke grenzen zorgen ervoor dat je jezelf kan voelen. Denk bijvoorbeeld aan het nut van begrenzing bij baby’s in de vorm van inbakeren of strak toedekken. Een goed ontwikkelde tastzin geeft geborgenheid, een veilig gevoel. Het vertrouwen dat de aarde mij draagt. Als deze tastzin zich niet goed ontwikkeld kan een gevoel van onveiligheid en angst ontstaan.
De levenszin is het zintuig dat onze eigen behaaglijkheid signaleert. Zoals de tastzin een kind leert over de fysieke grenzen, zo leert de levenszin hem over de toestand van de levensprocessen. Het kind leert zijn eigen processen kennen, zoals de warmtehuishouding, de spijsvertering maar ook fysieke pijn, zoals bijvoorbeeld de genezing van wondjes. Pijn waarschuwt als er iets niet in orde is. Pijn brengt ook twee andere kwaliteiten in het leven: moed en medelijden. Moed om pijn te ervaren en er doorheen te gaan. Het vermogen tot medelijden ontstaat pas als je zelf weet wat pijn is. In dit kader is het interessant om ook te kijken naar wat er met de levenszin gebeurt als het kind teveel ‘verwend’ wordt. Eigenlijk zeg je dan: luister maar niet naar je levenszin, je mag heus nog een snoepje ook al ben je misselijk en je mag heus laat opblijven, ook al tol je van de slaap.
Troost is hier heel belangrijk. De troost is: het opnemen in je eigen behaaglijkheid, waardoor je de ervaring van behaaglijkheid meegeeft. Een goed ontwikkelde levenszin geeft welbehagen, ik ben tevreden in mijn lichaam. Het vertrouwen dat het leven mij draagt. Bij een niet goed ontwikkelde levenszin kunnen er gevoelens ontstaan van schaamte, was ik er maar niet.
De ontwikkeling van de bewegingszin begint als de onrustige en chaotische bewegingen van een zuigeling tot rust komen. Er ontstaat doelgerichtheid vanuit een wilsimpuls. In principe is er daarvoor ook de mogelijkheid tot beweging. Maar nu krijgen de bewegingen een doel. Er wordt een plan vervormd met de geest, en uit dit plan komt de beweging. Het willen pakken en loslaten bepaalt de kwaliteit van de beweging. Bijna ieder kind beweegt als vanzelf en met plezier. Om de bewegingszin het best te ondersteunen is er grappig genoeg juist voldoende rust nodig. Net zoals voor iedere waarneming rust nodig is, geldt dit ook voor de bewegingszin. Zo kan het voor een jong kindje behulpzaam zijn om tot gerichte bewegingen met de armen te komen, als de benen bijvoorbeeld door inbakeren worden stilgelegd. Het is om allerlei redenen niet bevorderlijk om een kind motorische vaardigheden aan te leren waar het nog niet aan toe is. Voor de ontwikkeling van de bewegingszin is het echt een hindernis. Bewegingen hebben ook een sociale betekenis, met een gebaar, kunnen we uitdrukken wat we vinden of voelen. Een goed ontwikkelde bewegingszin geeft vrijheid, mijn lichaam vormt geen belemmering. Als de bewegingszin niet goed ontwikkeld is kan er machteloosheid, kramp en dwang ontstaan.
Nauw verbonden met de bewegingszin is de evenwichtszin. Een kleine baby ligt, hij is overgeleverd aan de zwaartekracht. Vanuit het hoofd ontstaat de eerste beweging, na het opheffen van het hoofdje komt het rechten van de rug, het rollen en kruipen, het loszitten en tenslotte na veel oefenen met steun los staan in de ruimte. Met het losse staan is er een belangrijke stap in het evenwichtszintuig gezet. De zwaartekracht is nu overwonnen. Daarna gaat het kind lopen, stap voor stap, na steeds opnieuw zijn evenwicht te vinden. Recht op staand, tegen de zwaartekracht in, met de handen vrij om te werken in de wereld, zijn we het meest mens. Een goed ontwikkelde evenwichtszin geeft gevoel voor uniciteit, Ik ben een IK. Een slecht ontwikkelde evenwichtszin kan leiden tot zelfvernietiging.
Tessa Dirksen
Directeur gastouderbureau Drakepit https://drakepit.nl
Ontvang 6x per jaar onze inspiratie per mail.
X